Wanneer spreek je van lastig of storend gedrag, een gedragsproblemen of een gedragsstoornis? Wat is het verschil? Vooral de frequentie, duur en de impact van het gedrag op de persoon en de omgeving bepalen de ernstgraad.
Claimend of aandachtvragend gedrag, bijvoorbeeld onnodig hulp of bijstand vragen bij dingen die men zelf weet of aankan, op allerlei manieren de aandacht op zich proberen vestigen, hulp blijven vragen ook als je die net al gaf, steeds dingen op een dramatische manier vragen.
Dwars en opstandig gedrag, bijvoorbeeld zich verzetten, doen alsof men de opdracht niet hoort, weigeren te voldoen aan regels of verzoeken, ruziemaken
Prikkelbaar en driftig gedrag, bijvoorbeeld lichtgeraakt of snel geërgerd zijn, woedend worden als men zijn zin niet krijgt of als iets niet lukt
Anderen ergeren, bijvoorbeeld de eigen zin doordrijven, anderen de schuld geven van eigen fouten
Antisociaal gedrag, bijvoorbeeld liegen, stelen, spijbelen, brandstichten, inbreken
Agressief gedrag, bijvoorbeeld vernederen, bedreigen, dwingen, manipuleren, onder druk zetten, duwen, slaan, knijpen, schoppen, pesten, vechten, verkrachten, wurgen
Ongevoeligheid en emotieloosheid, bijvoorbeeld: weinig empathie, spijt of schuldgevoel tonen, zijn zelf oppervlakkig over hun eigen emoties.
Alle mensen stellen wel eens storend gedrag. Zeker bij kinderen en jongeren komt dit gedrag vaker voor. Afhankelijk van de leeftijd of het ontwikkelingsniveau is bepaald gedrag zelfs heel normaal en functioneel.
De ernst van dit gedrag wordt daarnaast ook bepaald door de frequentie, de duur van het gedrag en de gevolgen ervan.
Van gedragsproblemen is sprake als storend gedrag vaak gedurende minstens enkele maanden voorkomt en als het gedrag nadelige gevolgen heeft voor de persoon zelf, de ouders/opvoeders of de omgeving.
Gedragsproblemen kunnen mild, matig of ernstig zijn. Gedragsproblemen en gedragsstoornissen liggen in elkaars verlengde. Gedragsstoornissen zijn ernstiger dan gedragsproblemen.
Bij kinderen en jongeren zijn gedragsproblemen vaak een symptoom van andere problemen. Het gebeurt dat wanneer de hulpverlening zich eerst daarop richt de gedragsproblemen uitdoven. Niet zelden hebben ze te maken met onveilige gevoelens zoals onzekerheid, angst en somberheid.
Andere problemen of stoornissen die tegelijk met gedragsproblemen kunnen bestaan zijn:
Van gedragsstoornissen is sprake als het gedrag heel problematisch is, langer dan een jaar aanhoudt ondanks een steunende en veilige context en de persoon erg belemmerd is in het naar school gaan, vrienden maken en contact met familie.
de oppositioneel-opstandige stoornis (oppositional defiant disorder, ODD)
de normoverschrijdende gedragsstoornis (conduct disorder, CD)
Een ODD kan men al voor het vijfde levensjaar vaststellen. Een kind met ODD is vaak heel dwars en opstandig, terwijl kinderen met CD vooral antisociaal gedrag vertonen, zoals vechten, liegen of stelen.
Een ODD kan later in de ontwikkeling overgaan in een CD. Een ODD kan ook de voorbode zijn van andere stoornissen, zoals angst en depressie. Zowel een ODD als een CD kan leiden tot delinquent gedrag.
Na verloop van tijd kunnen de symptomen van ODD en CD afnemen. Tot aan het punt dat we niet meer spreken van een stoornis of van een probleem.
Gedragsproblemen en gedragsstoornissen hebben een negatieve invloed op de kwaliteit van leven van de persoon in kwestie. Het verstoort de relatie met familie en vrienden, het functioneren op school of op het werk en het bemoeilijkt het aangaan van contacten.
Ze leiden ook vaak tot handelingsverlegenheid bij ouders, leerkrachten, beroepsopvoeders en hulpverleners. Het is lastig om consequent de juiste opvoedingsvaardigheden toe te passen.
Wanneer iemand met ernstige gedragsproblemen delinquent gedrag vertoont, is ook de schade voor slachtoffers, hun omgeving en de samenleving aanzienlijk.
Net omwille van de ernstige gevolgen van de problematiek – voor de persoon zelf, diens omgeving en de maatschappij – is het van groot belang tijdig in te grijpen. Een contextgerichte aanpak kan aangewezen zijn. De focus op het probleem bij het individu werkt soms probleemversterkend. Zo kan je voorkomen dat gedragsproblemen zich verder ontwikkelen tot gedragsstoornissen.